Streuvelstaal

Op de valreep asemjaagden we hier en daar nog een portie Streuvelstaal door dit blad omdat we uitkijken naar een schrijversresidentie in ‘zijn’ Lijsternest te Ingooigem: vast een buitenkans mét verze* vergezichten om volgend jaar een Blauwblad aan te wijden. We verrijkten onze #Woordenschat met zijn naturalistische taalkunst en likken nog steeds onze vingers af bij werkwoorden als monkelplooien, spartelpoten, geksche(e)ren of staro(o)gen,…

Na dat Blauwe Wolk ‘de blauwe uil’ uit het Huis van de Dichter (Watou) tot Heerr Grrimminck omdoopte en hem het neologisme in de snavel legde[1], lazen we bij Stijn Streuvels in Het Woud (uit de bundel Zomerland, 1900) onderstaande passages waarmee wij onze eerste jaargang graag affluiten*: 

Kerlo bekeek nu weer zoo vreemd vragend zijn wijf, dan miek hij zijn wezen zwart met grimsel uit zijn zakken en wipte gezwind in ’t donker hout. 

Haar luie oogen liet zij spelen tusschen de blauwe rookpluimen die in bochtige kronkels opklawierden naar de blauwe opening tusschen de boomkruinen. 

De nachtuilen bliezen uit de zwarte donkerte overal achter hem, lijk gekkende kwelgeesten.

Tekst en illustratie: eerder verschenen in Blauwblad No. 04, november 2021 (p. 35).

Voetnootje:
[1] Zie Blauwblad No. 03/Waartoublad, p. 7, 33-34.


TAGS